Stemming

Met het uitvinden van de gelijkzwevende stemming wrong Stevin in 1585 de tonaliteit finaal de nek om. Twee eeuwen nog, max, en afgelopen. Het elimineren van de onderlinge verschillen tussen de toonaarden; het elimineren van de Pythagoreïsche komma (ontstaan door het baseren van de stemming op perfecte (reine) kwinten) leidde tot een onoverkomelijke verschraling van het toonmateriaal toen deze stemming in het midden van de 19de eeuw uiteindelijk overal geadopteerd werd. Een verschraling die gecompenseerd diende te worden, en werd.
Waar een verandering in affect even voordien bewerkstelligd kon worden met de juiste modulatie naar de “juiste” aangrenzende toonaard werd, nu deze weg finaal gesloten was, het akkoord zelf onder handen genomen. Van drieklank naar vierklank naar vijfklank naar… (jazz). Eveneens werd, met het wegvallen van de komma’s en het dientengevolge sluiten van de kwintencirkel, de mogelijkheid geopend om eindeloos te moduleren. Niet langer beperkt tot de naburige toonaarden konden er nu Wagneriaanse rondjes gedraaid worden. Van Dominant (V) naar dominant (V) zonder ooit nog een tonica (I) aan te raken. Eenmaal op dit punt gekomen werd tonaliteit, in zijn functioneel harmonische zin, een nutteloos artefact uit het verleden. Hoogstens iets om in een beschonken bui eens nostalgisch over te doen. Wie de noodzaak tot een twaalftonensysteem niet gevoeld had (daarom heus niet begrepen) was het componeren niet langer waard (dixit Pierre Boulez in zijn Bij wijze van technologie).

Samen met het openbreken van de klassieke toonladder en de emancipatie van de dissonant werd eveneens het harmonische systeem op de schop gedaan; immers, welke waarde kan nog gehecht worden aan leidtoon – tonica wanneer iedere toon op ieder moment beiden kan zijn?
Harmonie
Klassieke, tonale harmonieleer floreert op de as spanning – ontspanning: I – V – I ; I – IV – V – I of, wanneer we voor een verrassing wensen te zorgen I – V – VI … Een leer, zo goed als compleet in Rameau’s Traité de l’harmonie en Fux‘ Gradus ad Parnassum, die er ettelijke eeuwen over gedaan had om volwassen te worden. Een systeem dat sinds het gregoriaans in constante ontwikkeling en flux was. Een systeem dat tegen het classicisme zo gebetoneerd zat in zijn eigen regeltjes dat het, na een stemmingsverandering, zichzelf ten gronde richtte. Amper twee eeuwen na Stevin draaide tonaliteit zo snel rondjes dat ze zatgedraaid plat op de bek ging.
Op quasi elk vlak was het uitgezongen, bijna alle mogelijkheden uit het hele systeem gewrongen. Het systeem zelf functioneerde heus nog wel maar deed niets nieuws meer. Geen innovatie, enkel eindeloze herhaling. Elk beetje serieus componist zocht naar nieuwe mogelijkheden. Nieuwe manieren om tot expressie te komen. Tonaliteit werd een artefact overgeleverd aan de simplismen van commerciële muziek en would-be toonkunstpretendanten die zichzelf Mozart wanen na de honderdste herontdekking van Pachelbels canon.
Met de ondergang van tonaliteit ging de ondergang van de daaraan gelinkte functionaliteit gepaard. De twee zijn – hoewel niet onmogelijk – in praktijk amper van elkaar te scheiden, wie anders beweerd dwaalt. Met de ondergang van functionaliteit ging eveneens een valselijk aangeboren begrip van muziek verloren. Valselijk omdat wat, voor de leek, een natuurlijke ordening van tonen mag lijken het dit uiteraard niet is maar een over eeuwen heen gehoond systeem. Enkel natuurlijk omdat het op zijn Amazons alle concurrentie de vergetelheid in gedwongen heeft en het gehoor dermate geconditioneerd heeft dat het zich niets anders meer voorstellen kan. Geconfronteerd met alternatieve ordeningssystemen revolteert het brein, tevergeefs zoekend naar het aldwingende tonale referentiekader.

Dat de tonaliteit zijn finaliteit bereikt heeft doet niets af aan de verworven merites; het is zonder twijfel tot nu toe het meest succesvolle toonordesysteem ooit ontwikkeld. Dat het zich al meer dan een eeuw zombiegewijs kunstmatig in leven houdt valt in deze enkel met meewaren te aanschouwen.
Perceptie
De erfenis van dit alles weegt zwaar. Een eeuwenlang organisch ontwikkeld iets valt niet zomaar door iets nieuws te vervangen. Teruggrijpen naar de oude stemmingen – met alle problemen en beperkingen van dien; men hoeft enkel maar de instrumenten met vaste stemming voor de geest te halen – is mijns inziens alvast niet aan te raden. Neen, de ratio van Stevin mag gerust blijven, al wat makkelijk is; wat nodig lijkt is een nieuwe manier van ordenen, van omgaan met het toonmateriaal.
Vooraleer hier op verder te gaan in enig detail wens ik de helaas vrijwel zeker op te doemen gratuite kritiek van intellectualisme te adresseren. Lang bestaat de notie van scheppend kunstenaar als zijnde goddelijk geïnspireerd. Een artiest voelt, brengt emotie en pathos over. Een systeem, ratio, gedegen theoretische kennis zouden deze overdracht bemoeilijken of op zijn minst minder echt of authentiek maken. Het al te vaak gedweep met zelfverklaarde “idiots savants” berust op niets anders dan een ideologisch misplaatste, zelf opgelegde onwetendheid.
Het past ontegensprekelijk bij de tijd te zeggen dat iets uit de buik komt maar op excrement na is dit geen aan te moedigen standpunt. Ik doe het zo omdat ik het voel berust in dergelijke gevallen quasi steeds op het blindelings kopiëren van geconditioneerde auditieve reflexen. Het door intellectuele luiheid steeds heruitvinden van het warme water dient niet geapplaudisseerd maar hoogstens hoofdschuddend aanschouwd te worden.
U dient het alfabet niet te kennen om van een goed verhaal te kunnen genieten, noch dient u noten te kunnen lezen ten einde ditzelfde met muziek te doen; wenst u echter een boek te schrijven dan is bepaalde elementaire kennis vereist: grammatica, spelling, letters. Deze kennis dient niet gewantrouwd te worden of de romantische idee van goddelijk licht te dimmen, het behoedt er integendeel voor niet als een volslagen idioot over te komen. Dat menigeen graag met idioten dweept valt binnen dit bestek helaas niet recht te trekken; it takes all kinds to build a world.
Het is in deze dan ook best ironisch te noemen dat enkel een ongeschoold/ongetraind oor in staat is van een waarlijk onbevangen, onbevooroordeelde eerste luisterbeurt te genieten. Proberen zo men wil, we kunnen niet anders dan focussen op deze of gene melodie, al dan niet functionele harmonische progressie, bezetting, speelkunde, toon, enzoverder enzovoorts. Op alles behalve het totaalbeeld. Dat totaalbeeld van een stuk – het stuk als monolithisch blok – is, zeker in eerste instantie, onbereikbaar. Uitzonderingen op deze regel zouden bepaalde noise-stukken kunnen zijn waarbij het gecreëerde geluid zo dense en ondoordringbaar is dat het onmogelijk wordt bepaalde parameters als dusdanig te herkennen.