De onbeluisterbaarheid van nieuwe kunstmuziek

Soms durf ik al eens de radio open te draaien. Een fenomenaal gezellig iets. Knopje aan en – met wat geluk en het juiste kanaal – hopsa, een aangenaam deuntje danst geheel zichzelf de ruimte binnen. Welke ruimte doet er niet toe. Diegene waar ik me per toeval in bevind, meestal de auto. Akoestisch amper optimaal te noemen maar reis-tijd dient nu eenmaal gevuld te worden en het geraas van andere auto’s boeit ook maar zo lang.

Vaak durft dat radiokanaal bij mij al eens Klara te zijn. Hoofdzakelijk klassieke muziek en eens de avond valt al eens wat jazz en af en toe iets met Afrikaans of Aziatische roots dat dan als werelds bestempeld wordt. En hoewel de avondsessies al wel eens iets van na de tweede wereldoorlog durven te laten horen blijft het klassieke gedeelte hoofdzakelijk in de 19de, 18de en 17de eeuw hangen.

Patrick-et-ses-fantomes-696x443
Mozart, Beethoven & Bach

Men zou haast denken dat klassieke muziek zo ruwweg een eeuw of wat geleden finaal ten grave gedragen werd en nu enkel nog nostalgisch gelamenteerd kan worden: “Gelukkig zijn de klassiekers zo goed meneer want helaas, ze maken ze niet meer.” Een korte blik op de playlists van de zender doet weinig dit te ontkrachten. Veel Haydn, Bach (&zoons), Mozart en Beethoven. Romantische kaskrakers als Mendelssohn, Schubert en Brahms; doorspekt met af en toe wat minder godenvolk als een Von Gluck, een Scarlatti of een Albinoni. Op een verdwaalde Holst of Barber na blijft het zoeken naar wat 20ste-eeuwse nieuwlichterij. Niets te pikant. Niets te dissonant. Lekker tonaal en mooi in het oor liggend. Wat Russische krachtpatserij met Rachmaninov en de meer toegankelijkere schrijfsels van Prokofiev vervolledigen het 20ste-eeuwse arsenaal. De 21ste eeuw lijkt op klassieke muziekgebied nog niet eens begonnen.

Dat de muziek niet gedraaid wordt wil uiteraard niet zeggen dat ze niet bestaat. Dat doet ze zeker. Heeft ze steeds gedaan. Dat tot op heden de muziek van zelfs de Tweede Weense School nog als té modern, onbeluisterbaar of zelfs choquerend wordt ervaren zou, gezien de eerbiedwaardige leeftijd ervan, lachwekkend moeten zijn maar kan helaas enkel als schrijnend bestempeld worden. Over tweede helft 20ste-eeuwse giganten als Ligeti, Feldman of Boulez wordt enkel angstig gefluisterd en wat de overgang naar en de 21ste eeuw zelf betreft, Beat Furrer, Fausto Romitelli, Annelies Van Parys; iemand? De luisteraar is er niet klaar voor meneer.

maxresdefault
String Quartet nr 1, pg 12; G.F. Haas

Je zou het haast gaan geloven ook. De discrepantie tussen de zoetgevooisde melodieën van pakweg een Schumann en de ijle motieven van Georg Friedrich Haaseerste strijkkwartet lijken niet veel verder uit elkaar te kunnen liggen. Dat er meer dan 150 jaar muziekevolutie tussen beiden ligt wordt meestal niet meegegeven. Dat Schumann kan en Haas veel minder wordt meestal op de muziek zelf gestoken. Mooi versus lelijk zeg maar. Duidelijk tegenover onbegrijpbaar. Ergens, zo rond het wisselen van de eeuw, vond blijkbaar een muzikale revolutie plaats waarvoor het grote publiek vriendelijk doch kordaat bedankte.

De revolutie lag echter niet in de muziek zelf maar in de beleving ervan. De muziek zelf heeft altijd geëvolueerd. Dat doet ze nog steeds, tot op de dag van vandaag, en zal dat ook morgen blijven doen. Van Gregoriaans naar het ontstaan van polyfonie, de transitie naar de renaissance die door de barok gevolgd werd waarna in ijltempo classicisme in romantiek overging. Het publiek ging mee. Het moest wel. Wie muziek wou horen had tot eind 19de / begin 20ste eeuw grofweg twee opties. Of men ging naar een concert of men maakte zelf muziek.

In de concertzaal klonk moderne muziek. Nogal logisch ook, waarom zouden componisten in vredesnaam andermans (dood) werk spelen als ze ook zelf nieuwe muziek liggen hadden? Het publiek moest maar volgen. Dat Beethoven ooit hevige weerstand opriep is voor ons nu maar moeilijk meer te geloven maar men wendde aan zijn harmonische ontwikkelingen; net als een kind aan nieuwe smaken. De eerste maal onwennig maar na een aantal ervaringen ermee voelt het nieuwe algauw vertrouwd aan. Oude muziek, aka muziek van dode componisten, lag ergens in een bibliotheek, stof te vergaren. Dat de grote Bach in zijn tijd als muf en ouderwets werd aanzien en na zijn dood quasi volledig werd vergeten tot Felix Mendelsohn hem bijna een eeuw later terug uit de vergeetput viste durft ook wel al eens vergeten te worden.

player1
Berliner Grammofoon

Wat wel revolutionair veranderde zo rond 1889 was de mogelijkheid tot een derde manier van omgaan met muziek. De grammofoon veranderde alles. Waar je vroeger een stuk misschien één of twee keer live gespeeld hoorde kon je nu van een onbeperkt aantal herhalingen genieten. En dat in je luie zetel, zonder de kost van een ticket, of het lange aanschuiven en eveneens zonder de obligaat rumoerige lulhannes naast je die zijn bek maar niet kan houden tijdens de voorstelling.

Kwam een componist nog eens aanzetten met iets nieuws, mooi voor hem. De mensen moesten niet meer volgen, ze hadden thuis genoeg plaatjes liggen. Liever oud, vertrouwd en bekend dan nieuw en vermoedelijk disruptief. Als klap op de vuurpijl werd begin 20ste eeuw dan ook nog eens de radio uitgevonden. Daar durfden ze ook al eens een plaatje te draaien. Iets voor de mensen. Iets wat mooi gevonden werd. Iets wat bij de huidige smaak past. En al gauw werd nieuwe klassieke muziek die niet binnen dat plaatje paste door het grote publiek helemaal vergeten.

De algemene smaak bleef steken bij de 19de-eeuwse romantiek. Nieuw opkomende muziekgenres voegden hier harmonisch niets aan toe, integendeel. De harmonische uitspattingen van Wagner werden al erg gauw weer ingewisseld voor een veel simpeler systeem: I, IV & V, meer hoeft echt niet. Jazz durfde wel eens wat tensions toe te voegen maar deed niets wat Ravel al niet met zijn akkoorden deed, of wat middeleeuwse monniken een goed millennium voor hen reeds zongen.

Nu, grofweg een honderdtal jaren later, klinkt nieuwe kunstmuziek voor het nietsvermoedend oor bijna buitenaards en met niets aan ‘echte’ muziek gebonden. Klankgebral van wat wereldvreemde, ivoren torens bevolkend, kunstvolk. Elitair en volledig out of touch; hun creaties iets wat enkel een beperkt en al even vreemd publiek als henzelf trekt. Een ontluisterend kleine niche binnen een overweldigende overvloed aan simplistisch tonaal geweld. De daarheen leidende evolutie volledig over het hoofd gezien.

Mijn geliefde radio laat Sergej Rachmaninov horen. Hoog romantiek op zijn Russisch. Later, zo leert de playlist me, staan ook nog Händel, Brahms en Mozart op het programma. Alles samen omspant dat bijna een eeuw of drie. Waarlijk indrukwekkend. Enkel jammer dat de laatste eeuw vergeten werd. Gelukkig heb ik thuis nog wel wat plaatjes liggen.

Een gedachte over “De onbeluisterbaarheid van nieuwe kunstmuziek

Voeg uw reactie toe

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Site gemaakt door WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: