Er zijn van die series die je gezien moet hebben zeggen ze. Ze zeggen natuurlijk erg veel, maar af en toe hebben die elusieve kwajongens ook wel eens gelijk. Black Mirror is zo een van die series. De merites ervan ga ik hier niet bejubelen, dat werd reeds uitvoering in de daarvoor voorhanden zijnde vakpers gedaan. Neen, waar ik wou toe komen is dat ik er gisterenavond een aflevering van zag. Zo rond een uur of één ’s nachts. Op zich niks spectaculairs. Behalve dit dan. De aflevering in kwestie eindigde met een eighties klassieker van formaat, met name Heaven is a place on earth van Belinda Carlisle.
Het zal wel aan het late uur gelegen hebben maar een ware golf van nostalgie overspoelde uw zetel-zittende seriekijker. Nu dient gezegd dat ik over het algemeen bijzonder weinig op heb met popmuziek. De jaren tachtig vormen daar geen bijzondere uitzondering op. En toch. Nostalgie doet soms rare dingen. Beelden van fuiven en lang vergeten non-events drongen zich onaflatend en genadeloos op. Het feit dat mijn jeugdige, fuifgaande dagen zich hoofdzakelijk eind jaren negentig afspeelden deed hoegenaamd niet ter zake.
Zoals het een beetje nostalgische avond betaamt werd een glas 14-jarige Oban uitgeschonken – ik was nu toch wakker – en besloten me dan maar volledig in het plots opgekomen jeugdsentiment te wentelen. MTV is dan misschien al lang gestopt met het effectief uitzenden van muziekvideoclips, andere online videoplatformen compenseren dit ruimschoots. De serie maakte plaats voor pré-HD music-clips.
Pré-HD videoclips zien er best korrelig uit. Het komt de clips meestal goed uit. Van wat flou artistique is nog nooit iemand dood gegaan. Meer dan het beeld viel echter vooral de klank op. Anders dan wat nu op de radio te horen is. Nogal wiedes. Drie decennia hebben onderhand het kaf van het koren gescheiden, dus zeggen dat het vroeger beter was hoeft hoegenaamd niet. Er werd meer dan genoeg muzikale rommel gemaakt toen – de eighties staan er zowat voor bekend – en binnen dertig jaar zal blijken dat het met de huidige jaren twintig niet veel anders was.
Maar toch één ding. Hoe anders mochten stemmen klinken dan nu. Zelfs in de meest banale pop. Uiteraard waren er ook toen zoetgevooisde stemmetjes en andere vrolijke niemendallen, maar het valt op dat sommige van de grootste hits toentertijd een best ruw vrouwelijk stemgeluid ten berde brengen. Hees en raspend. Een verademing tegenover de steeds meer en meer plat-geproducete pop van het digitale tijdsperk.
Versta me niet verkeerd. Er is niks mis met het digitale opnemen van muziek. Wel in tegendeel. Ik mag er niet aan denken terug artisanaal te werk te moeten gaan. Laten we vooral blij zijn dat al dat fysieke geknip en geplak met band niet meer noodzakelijk is. Eindeloos veel meer werk en veel moeilijker om fouten recht te trekken. Wat er op stond, stond er op.
Alleen hoefde het huidige verbeteren van fouten nu ook niet zo ver door te slaan. Alles recht trekken wat “krom” staat zorgt helaas eerder voor generische troep dan superieure klank. Dat je aan eender welke muzikale parameter achteraf kan sleutelen wil daarom niet zeggen dat je dat ook effectief moet doen. Muzikale persoonlijkheid wordt op die manier geheel en compleet ondergeschikt gemaakt aan de zelf opgelegde noodzaak tot klinische correctheid. Zelfs als ze kunnen zingen. Oersaai.

Het laatste nummer dat tijdens de laatste slok whisky en net voor ik het licht uit deed door de boxen schalde was Alannah Myles‘ Black velvet. Eind jaren tachtig poppy bluesrock met een stem vol gruis. Heerlijk imperfect. Zo maken ze ze niet meer. Maar dat zouden ze uiteraard wel kunnen. Al ben ik zelf dan al een paar jaar gestopt, ik lever met veel plezier wel een slof of twee sigaretten. Ze mogen er mijn whisky zelfs voor gebruiken.