Tempus Cucumis heeft plannen voor volgend jaar.
Proudly we present:
Daddy
In het begin was er Daddy. Daddy was helemaal alleen want was als kind reeds van huis weggelopen. Daddy was een eigenwijze, niet meteen erg sociale, kleine knul en mama en papa wisten nog steeds niet of het nu zo heel erg was dat Daddy op een mooie zomerdag met de noorderzon verdwenen was. De gevoerde zoektocht was op zijn minst halfslachtig te noemen en werd na een dag of twee alweer voor bekeken gehouden. Ander en beter leek de behaalde consensus te zijn.
In het begin was Daddy dus alleen. Daddy moest op zich niet al te veel van mammie en pappie weten. Al dat “geschapen door zijn” trapte vooral op zijn – voor zo’n kleine jongen – best gigantisch groot ego. Daddy schiep. Of wou alleszins schapen. Van die lekker wollige beestjes die zijn voeten warm zouden houden tijdens de koude nachten. Nachten waren er nog niet, ook daar zou hij een mouw aan moeten passen. Eerst de schapen.
De schapen zweefden in het ijle en stikten iedere keer ongeveer zo’n tien seconden na hun creatie. Daddy was nog steeds alleen.
Daddy schiep lucht. De schapen blaatten en vlogen van Daddy weg. Daddy creëerde bliksem en at lamsbout vooraleer hij eveneens grond schiep, de grond – na de nodige trial en error – van zwaartekracht voorzag, er een omheining op plaatste en de grond binnen deze omheining opnieuw met schapen vulde. Daddy stak zijn voeten onder een van de meer gehoorzame beestjes en liet zichzelf toe te rusten.
Rusten ging moeilijk. Een onbestemd, allesomvattend licht scheen onophoudelijk in zijn ogen. Daddy schiep van de weeromstuit duister, vond zijn schapen niet meer, zette een lamp in het zenit en liet de grond rond de lamp draaien. Hij diende vrijwel onmiddellijk de draaisnelheid aan te passen toen hij de schapen opnieuw weg zag vliegen en de pas verorberde lamsbout onhandig aan de wereld terug schonk. Gezapig, vierentwintig uur, dat leek Daddy wel een erg mooi rond getal en prijsde zichzelf voor zoveel spitsvondigheid.
Toen het eindelijk donker werd legde Daddy zich eindelijk te rusten. Hij had zijn schaapjes op het droge, Daddy was niet langer alleen en zo eindigde de eerste dag.
Er gingen millennia voorbij. Al bij al was Daddy best tevreden al kon hij zich niet van de indruk ontdoen iets substantieels te missen. Er gingen nog enkele millennia voorbij toen het plots, zomaar uit het niets, bij Daddy ging dagen: eigen lof, daar heeft niemand iets aan en die schapen bleken van prijzen bijzonder weinig kaas gegeten; het werd dringend tijd voor iemand anders om Daddy’s spitsvondigheid te prijzen. Tevreden ging Daddy die avond naast zijn favoriete schaap Peggy liggen. En zo eindigde de tweede dag.
Peggy was maar weinig opgezet met de vaderschapskwaliteiten van Daddy. Weinig thuis, ververste amper luiers, moest constant op zijn kudde letten – er moest niemand Peggy wijsmaken wat dat wel wou zeggen – zette zelden de vuilnisbakken buiten, kortom: veel geblaat, weinig wol. En zo eindigde de derde dag.
Al snel stelden Peggy’s kinderen vragen. “Waar zit die vader dan?” “Was Debby van hiernaast ook niet onbevlekt ontvangen?” “Da zal wel, schepper der creatie.” Vooral de tweelingzussen, Maggy en Johanna, waren niet op hun mondje gevallen:
“Vet veel hebben we’r aan moeder,”
“Ja, moeder.”
“precies of dat helpt hier ook maar met iets, kijk,”
“Ja, kijk, moeder.”
“het dak van de schuur lekt!”
“Het dak, moeder.”
“We leven in een schuur,”
“Een schuur, moeder.”
“Matty zit al een jaar met schurft en nog steeds is er nergens een apotheek te bespeuren,”
“Schurft, moeder”
“en wij moeten wat doen?”
“Wat doen, moeder?”
“Wachten op Godot?”
“Wie is Godot?”
“Die jongen van de Beckett’s die vorig jaar verdween.”
“Ahhh, Sammy?”
“Ja, Sammy.”
Peggy wist zich met haar kinderen geen blijf. De tweeling bleef onophoudelijk aan haar kop zagen en Matty, haar enige zoon, haar trots, haar glorie, kon geen vijf seconden door het leven gaan zonder maniakaal aan zijn ballen te scharten. En zo eindigde de vierde dag.
Op de vijfde dag schiep Daddy antischimmelcrème voor de schurft die hij bij Tommy, de vrouw van Matty had opgelopen. Vet veel deed het. Schurft is geen schimmel. Daddy schiep een tweede zoon, MarK, bij Tommy, de vrouw van zijn eerste zoon Matty, maakte er prompt een dokter van, vond het beroep dokter uit ten einde de titel met iets substantieels te vullen en liet zich onderzoeken. MarK schreef crème voor. Daddy sloeg MarK een blauw oog, eiste zijn nog maar zonet geschapen geld terug en stormde, zijn eigen nageslacht vervloekend, de dokterspraktijk uit. En zo eindigde de vijfde dag.
Peggy wou Daddy heus wel vergeven, hij was ten slotte haar herder, haar hoeder, alleen wou Daddy van vergeving weinig weten.
“Vergeving? Wat?” bulderde Daddy op een zonnige zomermiddag, kort na het middageten, “Wie zou hier vergeving nodig moeten hebben? Ik? Heer en fucking meester?”
“Toe nu Daddy,” zalfde Peggy Daddy’s voeten, “zo was dat nu ook weer niet bedoeld.”
De dag verliep verder zoals de meeste. Matty, gebruikte de zalf van MarK, lag naast zijn vrouw Tommy en hielp een zoontje, Luca ter wereld. Johanna en Maggy waren nog zelden of nooit thuis en toen ze later die dag toch nog eens de huiselijke schuur aandeden bleken ze beiden met een wat hippieachtige, Charles-Manson-look-a-like-achtige figuur genaamd J getrouwd te wezen. Daddy zag er de humor wel van in, verslikte zich in een net iets te mals stuk lamsbout en, vergeten het heimlich manoeuvre uit te vinden, viel prompt stikkend, blauw aangelopen de grond op en gaf de pijp aan de net daarvoor wel gecreëerde Maarten. En zo eindigde de zesde dag.
De zevende dag besloot Peggy dat het hele gezin best een uitstapje richting Lloret de Mar verdiende.
Geef een reactie